Methodisme (PDF Versie)
Het methodisme is een stroming in het protestantisme met een wereldwijde aanhang van 25 miljoen leden (2004), overwegend in de Angelsaksische wereld.
Het methodisme vindt zijn oorsprong in de 18e-eeuwse opwekkingsbeweging met piëtistische trekken in de Anglicaanse Kerk. Het begon in 1738 met het Bijbelstudiegroepje van John en Charles Wesley en George Whitefield. Na in het Verenigd Koninkrijk met succes diverse opwekkingsbijeenkomsten te hebben georganiseerd verspreidden de methodisten zich onder aanvoering van Thomas Coke in de Verenigde Staten. In de loop der jaren deden zich diverse splitsingen voor die zich echter rond 1930 weer aaneengesloten hebben in de Methodistische kerk. Belangrijke kenmerken zijn:
· Enkel de Bijbel erkend als geloofsnorm, met aanvaarding van de apostolische geloofsbelijdenis.
· Veel nadruk op de persoonlijke beleving en het streven naar morele en geestelijke volmaaktheid.
· Sociale bewogenheid (men streefde indertijd naar de afschaffing van de slavernij).
Een stroming die verwant is aan het methodisme en daarin ook haar wortels heeft, is die van de Noorse broeders. Ook het Leger des Heils is ontstaan vanuit het methodisme.
Theologie
De meeste methodisten identificeren zich met het Arminiaanse concept van vrije wil, door Gods voorzienende genade, en zijn tegen het theologisch concept van absolute voorbestemming. Dit is het belangrijkste onderscheid tussen het methodisme en de calvinistische traditie in de gereformeerde kerken. Toch zijn er in gebieden met een sterke gereformeerde kerk calvinistische methodisten te vinden, bijvoorbeeld de Presbyterian Church of Wales.
John Wesley had een grote invloed op de methodistische theologie. Hij wordt nog volop bestudeerd door theologen en predikanten. Veel van de doctrines werden ook uitgewerkt in de liederen van zijn broer Charles Wesley. Aangezien het gemeenschappelijk zingen van liederen een belangrijk onderdeel was van de vroege evangelicale beweging schoot veel van de Wesleyaanse theologie op deze manier wortel.
Het methodisme gelooft in de traditioneel christelijke uitleg van de Drie-eenheid: Vader, Zoon en Heilige Geest. Verder staat zij voor de orthodoxe uitleg wat betreft de menselijke en goddelijke natuur van Jezus. De methodisten kunnen zich vinden in het Apostolische geloofsbelijdenis en de Geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel. Qua sacramenten sluit het methodisme aan bij de historische interpretaties en liturgie van de Anglicaanse Kerk. Dat is voor een deel te verklaren omdat de broers Wesley beiden priester waren in de Church of England. Zij erkenden de doop en het Heilig Avondmaal als de twee sacramenten die door Christus zelf zijn ingesteld.
De traditie geldt als belangrijke gezagsbron binnen het methodisme. John Wesley zelf reflecteerde veel op de Bijbel aan de hand van de geschriften van de Kerkvaders. De traditie staat qua gezag niet gelijk aan de Bijbel, maar kan wel dienen als methode hoe de Bijbel geïnterpreteerd moet worden.
John Wesley
John Benjamin Wesley (Epworth (Engeland), 17 juni 1703 – Londen, 2 maart 1791) was een Brits theoloog en predikant. Hij is de grondlegger van het methodisme. Wesley werd bekend vanwege zijn opwekkingsbijeenkomsten.
Jeugd
Wesley werd geboren in 1703 als de zoon van Samuel Wesley en Susanna Annesly. Zijn vader was afgestudeerd van de Universiteit van Oxford en op dat moment predikant van de Church of England. John Wesley was hun vijftiende kind. Toen hij 5 jaar oud was, werd hij gered uit de brandende pastorie. Dit maakte een diepe indruk op hem. Hij beschouwde zichzelf daardoor als door de voorzienigheid apart gezet.
De ouders Wesley gaven hun kinderen zelf les in de pastorie in Epworth. Elk kind leerde lezen zodra het kon lopen en praten. In 1714 werd John toegelaten tot een kostschool genaamd Charterhouse School in Londen. Hij leefde en studeerde daar op de wijze zoals hem dat thuis geleerd was.
Na Charter House studeerde Wesley aan de Universiteit van Oxford. Samen met onder andere zijn broer Charles en George Whitefield vormde hij de zogeheten Holy Club. Samen studeerde zij dagelijks drie uur het Nieuwe Testament en vastten twee dagen in de week. Ook bezochten zij gevangenen en hielpen armen. In 1728 werd Wesley gewijd als priester van de Anglicaanse kerk. Hij ging toen ook les geven aan Lincoln College aan de Universiteit van Oxford.
Periode in de Verenigde Staten
Op 14 oktober 1735 reisde Wesley samen met zijn broer naar Savannah, Georgia. Dit was een nieuw gevormde Engelse kolonie en aan Wesley was gevraagd om als predikant te werken in dit nieuwe gebied. Onderweg kwamen zij in aanraking met zendelingen van de Evangelische Broedergemeente. Wesley raakte onder de indruk van hun diepe geloof en raakte geïnteresseerd in het piëtisme. Dit kwam onder andere omdat tijdens een grote storm iedereen in paniek raakte maar deze hernhutters kalm psalmen en liedereen aan het zingen waren. In Savannah probeerde hij ook te werken onder Indianen, maar was hier niet succesvol in. Hij had romantisch contact met Sophy Hopkey, een vrouw die zij op de boot over de Atlantische Oceaan hadden ontmoet. Op advies van een predikant van de Evangelische Broedergemeente brak hij met haar. Zij was hier boos over en haar latere man, William Williamson diende een aanklacht in tegen Wesley. Deze stond terecht, maar werd vrijgesproken.
Wesley voelde zich bezoedeld door de hele situatie en besloot naar Engeland terug te keren. Williamson wilde dit voorkomen en probeerde een nieuwe aanklacht in te dienen zodat Wesley niet kon vertrekken. Williamson raakte echter zelf uitgeput en Wesley kon vertrekken. Zijn ervaringen in Georgia zorgde er wel voor dat hij de rest van zijn leven leed aan zelftwijfel.
Contact met Evangelische Broedergemeente
Na zijn terugkeer in Engeland in 1738 bezocht Wesley een bijeenkomst van de hernhutters in Londen. Daar hoorde hij voorlezen uit de introductie van het commentaar van Luther over de Romeinen-brief. Hij schreef toen de later beroemd geworden woorden: 'Ik voelde mijn hart vreemd verwarmd'. Een week eerder was hij al sterk onder de indruk geraakt van een preek van John Heylyn. Deze sprak over geveinsd en hypocriet berouw. Na deze preek verklaarde Wesley dat hij twintig jaar lang een hypocriet was geweest. Dit moment zou een keerpunt in zijn leven worden; hierna legde hij in zijn preken sterk de nadruk op de doctrine van persoonlijke redding door geloof en de bevestiging door de Heilige Geest dat men inderdaad een kind van God is.
Ontstaan Methodistenkerk
In datzelfde jaar bezocht hij ook Herrnhut in Duitsland. Terug in Engeland lieten veel kerken hem niet meer spreken, omdat hij zo nadrukkelijk zijn verwantschap toonde met het Evangelisch Broederschap. Zijn vriend George Whitefield was teruggekeerd uit Engeland en ook niet meer welkom in zijn kerk in Bristol. Whitefield begon met het beleggen van openluchtsamenkomsten. Wesley aarzelde om dit ook te doen, maar gaf toe nadat hij door Whitefield uitgenodigd was om in april 1739 te spreken op een openluchtsamenkomst bij Bristol. Hij zag dat velen – vooral mensen die anders niet snel de kerk bezochten – tot geloof in Christus kwamen.
Later dat jaar brak hij met het Evangelisch Broederschap vanwege een theologisch verschil van mening. Samen met zijn volgelingen startte hij een kerkgenootschap dat bekend zou komen te staan als de methodisten. Overal waar Wesley en zijn vrienden-predikers samenkomsten hielden ontstonden lokale methodistenkerken. Op lokaal niveau werden lekenpredikers aangesteld, zowel mannen als vrouwen. Deze nieuwe kerken konden op veel tegenstand rekenen van de Anglicaanse Kerk, omdat zijn geen toestemming hadden gekregen om eigen kerken te beginnen. De methodisten werden in preken, geschriften en soms fysiek aangevallen. Bij Wesley groeide de weerstand tegen de gevestigde orthodoxie. Hij geloofde dat dé kerk faalde in de opdracht om zondaren tot bekering aan te zetten, en dat veel leidinggevenden corrupt waren.
Verhouding tot de Church of England
Naarmate hij langer actief was als prediker groeide de kloof tussen Wesley en de Church of England. Van deze kerk was hij nog steeds lid, ondanks pogingen van zijn broer Charles en anderen om hem ertoe aan te zetten deze kerk te verlaten. Hij geloofde dat de Church of England ondanks al haar fouten dichter bij de schrift stond dan welke andere kerk ook in Europa. Hij zou altijd leken-predikers benoemen en zelf ook blijven preken, maar diende niet het avondmaal of de doop toe aan leden van de Methodisten-kerk. Dit wilde hij niet doen zonder toestemming van een bisschop die in de lijn van apostolische successie stond. In 1746 nam hij afstand van het idee van apostolische successie. Hij zou overigens voor lange tijd nog steeds niet de sacramenten toedienen aan christenen van buiten de Anglicaanse kerk.
In 1784 wijdde Wesley toch predikers uit Schotland, Engeland en de Verenigde Staten en gaf hen toestemming om de sacramenten te bedienen. Hij geloofde dat hij lang genoeg gewacht had op de bisschop van Londen om een priester te benoemen voor de Amerikaanse Methodisten. Vanwege de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog waren zij los geraakt van de Church of England. Wesley wijdde Thomas Coke als hoofd van de Amerikaanse Methodisten. Zijn broer Charles smeekte Wesley om met zijn acties te stoppen om niet 'brug te breken' tussen de Amerikaanse en Engelse Methodisten. John reageerde daarop door te zeggen dat hij niet van de kerk wilde scheiden, maar dat hij zoveel zielen wilde redden als maar mogelijk was in zijn leven, zonder daarbij rekening te houden met 'wat zou kunnen zijn als ik dood ben'. Hoewel hij blij was dat de methodisten in Amerika vrij waren, adviseerde hij zijn Engelse volgelingen om binnen de Church of England te blijven. Wesley zelf zou ook binnen deze kerk sterven.
Theologie
Arminianisme
De meest noemenswaardige controverses op theologische gebied ging over het calvinisme. Wesley ontwikkelde tijdens zijn studie een afkeer van Calvijns' doctrines van uitverkiezing en voorbestemming. Net als zijn vader was hij arminianist. Zijn vriend Whitefield hing wel Calvijns' gedachtegoed aan. In 1739 viel Wesley in een preek de leer van uitverkiezing aan. Whitefield vroeg hem deze niet te herhalen of te publiceren, want hij wilde geen twist. Wesley publiceerde zijn preek toch en daarom braken beide mannen hun vriendschap in 1741. Toch was deze vriendschap snel daarna weer hersteld.
Bij de dood van Whitefield in 1770 schreef Wesley een In memoriam waarin hij de meningsverschillen tussen Whitefield en hemzelf onderkende. Hij schreef: "Wat dit betreft zouden we kunnen denken en laten denken. We kunnen ons erbij neerleggen dat we het niet met elkaar eens zijn." (In het Engels schreef Wesley "we may agree to disagree". Daarmee was hij de eerste die deze uitdrukking in een gedrukte publicatie gebruikte.)
Menselijke keuze
In zijn preken legde Wesley de nadruk op preveniente genade (goddelijke genade die aan een menselijke keuze voorafgaat), persoonlijke redding door geloof, het getuigenis van de Heilige Geest en heiliging. Dit laatste vond plaats vanaf het moment van bekering (en daardoor rechtvaardiging) tot het moment van de dood. Er was bij heiliging geen sprake van zondeloze perfectie, maar wel de wil en wens om niet meer te zondigen. De persoon zou niet meer zelfgericht zijn, maar vervuld zijn van het verlangen om God te behagen. In zijn leven hield Wesley meer dan veertigduizend preken. Vaak sprak hij twee- tot driemaal op een dag.
Heiliging
De leer van Wesley over heiliging zou de basis vormen voor de latere heiligingsbeweging. Zijn leer, hoewel daar soms van afgeweken werd, zou doorwerken in kerkgenootschappen als de Kerk van de Nazarener, het Leger des Heils, de Wesleyan Church en de verschillende methodistenkerken. Later zou Wesleys' leer ook zijn invloed doen gelden binnen de pinksterbeweging en de charismatische beweging.
Achttiende eeuw - Verlichting en Franse Revolutie
In de zeventiende eeuw boekten wetenschappers op diverse gebieden grote vooruitgang. Onderzoekers wisselden resultaten uit die druk besproken werden. Ontdekkingen, zoals die van Galilei, wekten de indruk dat een enorme wetenschappelijke vooruitgang te verwachten was. In de achttiende eeuw wordt natuurwetenschap een soort rage. Isaac Newton ontdekt de wetten van de zwaartekracht en toont aan dat zon, maan en aarde aan deze wetten gehoorzamen. Er worden allerlei uitvindingen gedaan. Veel mensen gaan aannemen dat de menselijke rede in staat zal zijn alle problemen op te lossen en dat het tijd is om af te rekenen met domheid en bijgeloof. De achttiende eeuw wordt het tijdperk van de Verlichting. De grote "Encyclopédie" samengesteld door Diderot en d'Alembert verschijnt. Filosofen komen met nieuwe opvattingen. Voltaire pleit voor meer religieuze tolerantie en de afschaffing van de staatskerk. Rousseau keert zich tegen het absolutisme en het 'droit-divin'-principe.
In Frankrijk heerst grote ontevredenheid over de standenmaatschappij waarin vooral adel en geestelijkheid allerlei privileges genieten. De bestuursbanen worden quasi uitsluitend voor deze twee standen gereserveerd. Zij zijn vrijgesteld van belastingen terwijl de boerenbevolking onevenredig zwaar wordt belast. Misoogsten verhogen de armoede. De derde stand (de bourgeoisie of gegoede burgerij) is eveneens ontevreden en heeft het gevoel wel goed genoeg te zijn om voor het land geld te verdienen maar niet om een inbreng te hebben in het bestuur. De gewone bevolking in de steden is hongerig en ontevreden.
Met de bestorming van de Bastille op 14 juli 1789 is de Franse Revolutie een feit. Het 'ancien regime' stort in elkaar en in augustus werd de "Verklaring van de Rechten van de mens en de Burger" opgesteld.
Het decreet van 29 september 1795 regelt de scheiding tussen Kerk en Staat. Het voorziet strenge voorschriften voor de uitoefening van de erediensten waarvan alle plechtigheid en uiterlijke tekenen worden afgeschaft. Het dragen van kerkelijke gewaden wordt verboden. Er komt een verbod op de kerkelijke processies en op klokkengelui.
Aan het einde van het 'ancien regime' vervulde de Kerk een aantal sociale functies die het nieuwe gezag nu overneemt. Registers betreffende geboorten, huwelijken en overlijdens werden door de Kerk beheerd. Op 17 juni 1796 wordt bij wet de 'burgerlijke stand' opgericht en de overdracht van de door de geestelijkheid bijgehouden registers aan de gemeentehuizen verorderd. De liefdadigheidsinstellingen, die van de clerus afhingen, worden omgevormd tot publieke lichamen onder toezicht van de lokale overheid.
De wet van 1 september 1796 verordent de sluiting van de kloosters en de naasting van hun goederen. De religieuze congregaties die aan onderwijs en ziekenverzorging doen worden een jaar later eveneens opgeheven.
Priesters moeten - onder dwang - een eed op de nieuwe orde afleggen, een eed van onderwerping aan de Republiek wordt ingevoerd evenals een eed van haat tegen het koningschap. Veel priesters weigeren de eed af te leggen en duiken onder. Anderen worden gearresteerd. Er wordt beslag gelegd op de kerken en pastorieën die niet bemand zijn met beëdigde priesters. De kerkelijke tienden worden afgeschaft waardoor veel priesters van hun inkomsten worden beroofd. Veel kunstwerken worden geroofd uit de kerken en kloosters.
Er wordt een burgerlijke liturgie in het leven geroepen; lekenfeestdagen worden ingesteld en een aantal kerken worden omgevormd tot "temples de la loi". De klassieke kalender wordt vervangen door een Republikeinse kalender.
Negentiende eeuw - De Restauratie
Met de bedoeling de meerderheid van de bevolking, die aan de traditionele Kerk gehecht bleef, gunstig voor zich te stemmen tracht Napoleon Bonaparte de gang van zaken op religieus gebied weer normaal te maken. De Republikeinse feesten verdwijnen. Onbeëdigde priesters mogen opnieuw het land binnen. De eed van haat tegen de kroon wordt vervangen door een verklaring van trouw aan de grondwet. Voor Napoleon blijft de godsdienst het enige efficiënte middel om het volk in de maatschappelijke ongelijkheid te doen berusten.
Hij sluit een concordaat met paus Pius VII. Door de ondertekening van het Concordaat op 15 juli 1801 erkent de Kerk de Republiek. De eredienst wordt opnieuw openbaar en vrij maar de Staat kan hem aan reglementaire voorschriften onderwerpen. De paus vraagt en verkrijgt het ontslag van het volledige episcopaat. Deze drastische maatregel betekende het einde van het Gallicanisme. De nieuwe bisschoppen worden door de Eerste Consul benoemd; hun canonieke aanstelling gebeurt door de paus. De bisschop is baas in zijn eigen diocees en dat onder toezicht van het burgerlijk gezag. De paus erkent de verkoop van de kerkelijke goederen. De bedienaars van de eredienst zullen voortaan - in ruil - een bezoldiging van de Staat ontvangen. Bonaparte legt op 8 april 1802 het Concordaat ter goedkeuring voor aan de wetgevende vergaderingen na toevoeging van een reeks artikelen die de macht van de paus inperken en de organisatie van de eredienst regelen. Op 2 december 1804 kroont Napoleon zichzelf tot keizer in de Notre-Dame in aanwezigheid van Paus Pius VII. Later wordt hij door deze zelfde paus geëxcommuniceerd na zijn aanvallen op pauselijke staten. Door diverse maatregelen neemt vanaf 1805 het aanzien van de katholieke godsdienst terug toe. De zondagsrust wordt ingesteld. De Gregoriaanse kalender wordt opnieuw ingevoerd. Voornamen moeten gekozen worden uit de namen van de kalenderheiligen. Hospitaal- en onderwijscongregaties mogen opnieuw inrichtingen openen. Het Concordaat heeft alleen betrekking op de Katholieke Kerk. Voor de protestanten en de joden worden andere regelingen uitgewerkt.
De inmenging in de organisatie van de Kerk lokt reacties uit en een aantal geestelijken en gelovigen weigeren zich aan de nieuwe bisschoppen te onderwerpen. In België scheiden zij zich - onder leiding van Corneille Stevens - af van de Kerk.
De Franse Revolutie heeft de rol van de Kerk in de samenleving teruggeschroefd maar veel van wat door de revolutie werd afgeschaft wordt nadien terug ingevoerd. Gobaal gezien heeft de Kerk heel wat privileges moeten inleveren en is er een einde gekomen aan het kerkelijk grootgrondbezit.
In 1854 kondigt de Kerk het dogma van "Maria Onbevlekte Ontvangenis" af.
In 1870 heeft het Eerste Vaticaans concilie plaats. Tijdens dit concilie wordt de onfeilbaarheid van de paus tot dogma verklaard. Dit dogma houdt in dat de paus - als opvolger van Petrus - krachtens zijn eigen gezag en niet krachtens instemming van de Kerk in geloofszaken onfeilbare uitspraken kan doen. Iedere gelovige is verplicht deze uitspraken in geloof te aanvaarden.
Tijdens dit concilie wordt ook gesteld dat de opperste bestuursbevoegdheid in de Kerk berust bij de paus. De bisschop van Rome wordt wereldbisschop. De uitspraken van dit eerste Vaticaans concilie dienen gezien te worden in het kader van nieuwe ontwikkelingen zoals het socialisme en het darwinisme waar het gezag in Rome niet weet hoe ermee om te gaan.
Twintigste eeuw
De Europese en wereldgeschiedenis van de eerste helft van de twintigste eeuw wordt beheerst door twee wereldoorlogen en door de opkomst en de groei van zowel het communisme als het fascisme en het nazisme. De kerkgeschiedenis van deze eeuw wordt hier mede door bepaald.
Aan het begin van de eeuw heeft de Rooms-Katholieke Kerk af te rekenen met het modernisme, een stroming die veel kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders en seminarieprofessoren onder zijn aanhangers telt. Paus Pius X (2 juni 1835 – 20 augustus 1914) geeft in 1907 met de encycliek Pascendi Dominici Gregis de aanzet tot zuivering van de Kerk van deze modernisten.
Het pontificaat van Pius XI (31 mei 1857 – 10 februari 1939) - hij is paus van 6 februari 1922 tot zijn dood - valt samen met de opkomst van het fascisme. De Lateraanse Verdragen worden afgesloten met de Italiaanse regering van Mussolini. Door die verdragen ziet het Vaticaan af van haar aanspraken op de gebieden van de voormalige Pauselijke Staat; in ruil erkende het koninkrijk Italië de soevereiniteit van de paus over Vaticaanstad. De verhoudingen met het fascistische regime verslechteren echter drastisch in de volgende jaren. Die verslechterde relatie komt tot uitdrukking in de encycliek "Non Abbiamo Bisogno" ("Wij hebben geen behoefte") uit 1931. De encycliek "Mit brennender Sorge" ("Ardenti Cura", oftewel "met brandende bezorgdheid") veroordeelt het naziregime. Pius XI neemt het voortouw bij de oprichting van de Katholieke Actie, een organisatie die de secularisatie van de maatschappij moest tegengaan. Dit wordt een krachtige impuls voor de uitbouw van het katholicisme als sociale beweging.
Het pontificaat Pius XII (2 maart 1876 – 9 oktober 1958) - hij is paus van 1939 tot zijn dood - begint met de oorlogsjaren van de Tweede Wereldoorlog. Deze paus wordt na de oorlog verweten dat hij niet voldoende is opgekomen voor de joden tijdens de Holocaust onder Hitler en Mussolini. Er wordt gesteld dat zonder instemming van het Vaticaan deze jodenvervolging niet had kunnen gebeuren.
In het Heilig Jaar 1950 verklaart de paus Maria-Tenhemelopneming tot dogma (1 november 1950). Zowel de Rooms-Katholieke als Oosters-Orthodoxe Kerk hebben dit geloof van oudsher beleden, maar het was nog nooit formeel tot dogma uitgeroepen. Dit was de eerste pauselijke uitspraak "ex cathedra" sinds de formulering van het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid in 1870 tijdens het Eerste Vaticaans Concilie.
Johannes XXIII (25 november 1881 - 3 juni 1963) is paus van 1958 tot 1963. Na het pontificaat van zijn voorganger dat vooral gekenmerkt werd door groot conservatisme, is er een roep naar vernieuwing in de Katholieke Kerk door bezorgde bisschoppen, maar ook door een groeiend aantal aanhangers van het (neo-)modernisme, die zich onder de regering van Paus Pius XII altijd onderdrukt en beperkt gevoeld hadden. Deze paus roept het Tweede Vaticaans Concilie bijeen. Dit concilie, ook wel bekend als Vaticanum II, wordt gehouden van 1962 tot 1965 en is bekend geworden als de kerkvergadering van het 'aggiornamento': het „bij de tijd brengen‟, moderniseren of aanpassen van het kerkelijke leven aan de eigentijdse realiteit.
Paulus VI (26 september 1897 – 6 augustus 1978) - hij is paus van 1963 tot zijn dood - zet het Tweede Vaticaans Concilie voort. Als zijn voornaamste taak ziet hij de doorvoering van het aggiornamento. Hij krijgt af te rekenen met opposanten van "rechts" (die de progressieve koers wilden ombuigen) en van "links" (die de conciliebesluiten juist niet ver genoeg vonden gaan). In deze periode zoekt de kerk toenadering tot de Oosters-orthodoxe Kerken en tot de Anglicaanse Kerk.
Johannes Paulus II (18 mei 1920 – 2 april 2005) was paus van 16 oktober 1978 tot zijn dood. Hij kwam op voor godsdienstvrijheid, democratie en voor wat hij de "Cultuur van het Leven" heeft genoemd. Hij sprak zich uit tegen het communisme, het materialisme en een ongebreideld kapitalisme. Daarnaast verwierp hij de "Cultuur van de Dood" die zich volgens hem onder meer uit in praktijken als abortus provocatus, euthanasie, anticonceptie, homoseksuele daden, verloedering van het milieu en het gebruik van de doodstraf in vredestijd. Hij zocht verder toenadering tot de Oosters-orthodoxe Kerken en tijdens zijn pontificaat verscheen de Catechismus van de Katholieke Kerk.
Enkele belangrijke theologen, die hun stempel hebben gedrukt op de Kerk in de twintigste eeuw dienen hier vermeld te worden: Karl Barth, Marie-Dominique Chenu, Yves Congar en Edward Schillebeeckx.
Huidige situatie
Binnen de christelijke kerk, die in de eerste eeuwen van de jaartelling één geheel vormde, zijn in de loop van de geschiedenis een drietal grote stromingen ontstaan.
Men onderscheidt:
· De Orthodoxe Kerken of het zogenaamde Oosterse christendom met enerzijds de Oriëntaals-orthodoxe Kerken en anderzijds de Oosters-orthodoxe Kerken. Oorspronkelijk was dit de kerk die domineerde in het Griekssprekende Oost-Romeinse rijk. Geografisch is de oorsprong van deze Kerken te situeren wat de eerste groep betreft in Armenië, Syrië en Noord-Afrika en wat de tweede groep betreft in Zuidoost- en Oost-Europa en Rusland. Ten gevolge van de emigratie uit deze landen hebben deze Kerken thans wereldwijd lokale afdelingen. De Oriëntaals-orthodoxe Kerken zijn ontstaan na de schisma's in de vijfde eeuw en de Oosters-orthodoxe Kerken na het schisma van 1054.
· De rooms-katholieke Kerk was oorspronkelijk de Kerk van West-Europa. Ze werd vóór het schisma van 1054 Westerse Kerk genoemd die domineerde in het Latijn sprekende West-Romeinse rijk. Ze heeft zich in de loop der tijd over de hele aardbol verspreid. Het centrum is nog steeds Rome.
· De Protestantse Kerken zijn ontstaan, in de loop van de zestiende eeuw, ten gevolge van de afscheiding van bepaalde groepen christenen die oorspronkelijk tot de Roomskatholieke Kerk behoorden. Luther en zijn volgelingen keerden zich in 1517 af van de Kerk van Rome. Een groot aantal protestantse Kerken zijn daarna ontstaan. Er waren tot 2004 anglicanen, lutheranen, gereformeerden, baptisten, doopsgezinden, en nog vele andere groeperingen. Onder deze groep valt ook de Katholiek Apostolische Kerk die alleen nog in naam bestaat. (Zie aldaar.) In 2004 is de Protestantse Kerk Nederland ontstaan, een samenvoeging van de (meeste) gereformeerde, hervormde en lutherse kerken. Protestantse Kerken vindt men vooral in West-Europa en Noord-Amerika.
Het christendom is met ruim 2,2 miljard aanhangers de grootste religieuze stroming in de wereld en beleeft na een periode van betrekkelijke stagnatie in de tweede helft van de vorige eeuw weer een periode van groei. Naast de nog steeds groeiende rooms-katholieke Kerk is er een enorme toename van gelovigen binnen de protestantse Kerken, dit speciaal in 'gesloten' gebieden zoals islamitisch Afrika, katholiek Zuid-Amerika en communistisch China. Ook in de derde wereld en rond de Stille Oceaan groeit de christelijke kerk enorm.